De Delftse Methode voor vereffenen en toetsen - ook wel de Delftse School genoemd - is een methodiek binnen de geodesie, ontwikkeld aan de Technische Universiteit Delft tussen 1930 en 1980. Onder leiding van Jacob Menno Tienstra en Willem Baarda werden methoden geformuleerd die de kwaliteit van geodetische metingen radicaal verbeterden.
De Delftse Methode is een methodiek waarin precisie en betrouwbaarheid centraal staan. Het heeft een essentiële rol in moderne toepassingen, zoals GNSS-ontvangers, InSAR-metingen en deformatieanalyses.
Wat is de Delftse Methode?
De Delftse Methode is een theoretisch en praktisch kader voor het verwerken van meetgegevens, met als doel de kwaliteit en betrouwbaarheid van meetresultaten te maximaliseren. Dit gebeurt met behulp van de Methode der Kleinste Kwadraten, waarbij overtallige waarnemingen worden gebruikt om meetfouten te minimaliseren. De kern van deze methodiek ligt in het identificeren en corrigeren van fouten in meetgegevens, terwijl tegelijkertijd de kwaliteit van het meetnetwerk wordt geoptimaliseerd.
De vijf standaardvraagstukken
Een belangrijke bijdrage van de Delftse School is het formuleren van vijf standaardvraagstukken, die elk een specifiek aspect van geodetische dataverwerking beschrijven. Het bekendst zijn de eerste twee standaardvraagstukken:
- Standaardvraagstuk I: Het oplossen van voorwaardenvergelijkingen. Dit vraagstuk betreft situaties waarin meetwaarden aan vooraf gedefinieerde voorwaarden moeten voldoen, zoals dat de som van de hoeken in een driehoek 180 graden moet zijn. Deze methode staat ook bekend als het B-Model.
- Standaardvraagstuk II: Het schatten van onbekenden op basis van waarnemingsvergelijkingen. Dit omvat bijvoorbeeld het bepalen van coördinaten uit gemeten hoeken en afstanden. Deze methode staat bekend als het A-Model.
De andere standaardvraagstukken hebben betrekking op bijzondere situaties die volgen uit de eerste twee standaardvraagstukken, zoals de combinatie van waarnemingsvergelijkingen en voorwaardenvergelijkingen. Ook de situatie dat er correlaties en andere afhankelijkheden bestaan tussen waarnemingen komen in deze vraagstukken voor.
Vereffening in fasen
Een ander belangrijk concept binnen de Delftse School is de vereffening in twee fasen.
- Eerste fase: Het vereffenen van initiële waarnemingen binnen een lokaal netwerk. Hier worden de overtallige waarnemingen gebruikt om interne consistentie te waarborgen.
- Tweede fase: Het aansluiten van het lokale netwerk op een groter referentienetwerk. Hierbij worden de resultaten van de eerste fase gebruikt als input.
Deze aanpak maakt het mogelijk om meetnetten in twee stappen uit te werken en tussentijds te toetsen op kwaliteit. Op die manier kan men meetfouten uit de eigen waarneming scheiden van fouten die ontstaan door de aansluiting op de bestaande coördinaten.
Toetsing van waarnemingen
Een essentieel onderdeel van de Delftse School is de toetsing van waarnemingen om modelfouten op te sporen. Deze aanpak werd geformuleerd in de zogeheten B-methode voor toetsen. Twee belangrijke technieken zijn de F-toets en de w-toets.
De F-toets
De F-toets wordt gebruikt om te beoordelen of de spreiding van meetresultaten binnen een acceptabel niveau valt. De toets vergelijkt de variantie van de meetgegevens met een referentiewaarde. Als de F-waarde significant afwijkt, kan dit wijzen op een systematische fout of een probleem in de meetopzet.
De w-toets
De w-toets, geïntroduceerd door Willem Baarda, is een methode om individuele waarnemingen te toetsen op afwijkingen. Hierbij wordt voor elke waarneming een gewogen residu berekend, de zogenaamde w-waarde. Deze mag niet groter zijn dan een vast te stellen referentiewaarde.
Relevantie van de Delftse School
De Delftse Methode of Delftse School vormt de basis van moderne technologieën in de geodesie. GNSS-ontvangers gebruiken de principes van precisie en betrouwbaarheid om posities te berekenen. Ook bij de verwerking van InSAR-metingen wordt vertrouwd op deze methode om data te toetsen en te vereffenen. De deformatieanalyse, essentieel bij infrastructurele projecten, zou zonder de Delftse methodiek veel minder betrouwbaar zijn.
Daarnaast blijft het onderscheid tussen precisie en betrouwbaarheid van groot belang, vooral in een tijd waarin meetdata steeds complexer en omvangrijker wordt.